Vaccineren betekent het lichaam voorbereiden op een aantal virussen en bacteriën die ernstige ziektes kunnen veroorzaken. Tegen sommige virussen bestaan geen medicijnen — het lichaam moet ze zelf opruimen. Dat geldt ook voor bepaalde bacteriën, zoals die verantwoordelijk voor de ziekte van Weil en kennelhoest.

Een vaccin bevat een onschadelijk gemaakte ziekteverwekker, aangevuld met hulpstoffen die het immuunsysteem activeren. Zo leert het lichaam deze indringers herkennen en maakt het antistoffen aan. Komt het virus of de bacterie later écht binnen, dan reageert het immuunsysteem meteen en schakelt het de ziekteverwekker sneller uit.

Virussen zijn slim: ze nestelen zich in lichaamscellen, vermenigvuldigen zich razendsnel en laten de cel uiteindelijk barsten. Zo verspreiden ze zich verder en kunnen ze veel schade aanrichten. Dankzij vaccinatie krijgt het lichaam een voorsprong — het weet wat het moet doen nog vóór de echte aanval begint.

Alleen gezonde Honden mogen gevaccineerd worden.